Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6059

Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-08-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806755/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan de gemeente Rheden een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbw 1998) verleend voor het herstel en de reconstructie van de zandverstuiving het Rozendaalse Zand dat deel uitmaakt van het als speciale beschermingszone aangewezen gebied "Veluwe".


Uitspraak

200806755/1/R2. Datum uitspraak: 26 augustus 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 januari 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) aan de gemeente Rheden een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbw 1998) verleend voor het herstel en de reconstructie van de zandverstuiving het Rozendaalse Zand dat deel uitmaakt van het als speciale beschermingszone aangewezen gebied "Veluwe". Bij besluit van 24 juli 2008, kenmerk 2007-018355, heeft het college het hiertegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 oktober 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het college van burgemeester en wethouders en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2009, waar [een van de appellanten], bijgestaan door F. D. Gunning, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie, ing. L. van Deventer, ing. T.J. Portegijs en mr. M.M.P. Vonk, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. N.F. Moll, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Nbw 1998, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Nbw 1998 bezwaar maken. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.2. [appellanten] wonen op een afstand van enkele kilometers van het Rozendaalse Zand, zodat in zoverre geen grond bestaat om aan te nemen dat zij een rechtstreeks bij het primair besluit bestrokken belang hebben. 2.3. In het beroepschrift hebben [appellanten] naar voren gebracht dat zij behoren tot de groep van geërfden van Velp en dat zij een rechtstreeks belang hebben bij het primair besluit, omdat zij als geërfden op grond van de schenkingsakte van de geërfden van het dorp Velp van 17 januari 1921 (hierna: de schenkingsakte) beschikken over bepaalde individuele rechten op delen van het Rozendaalse Veld, het gebied waar het Rozendaalse Zand onderdeel van uitmaakt. Daarnaast brengen zij naar voren dat de geërfden over het recht op medezeggenschap omtrent het beheer en onderhoud van het Rozendaalse Veld beschikken. In dit verband wijzen zij op een convenant dat is gesloten tussen de Commissie van Beheer van de geërfden en de gemeente Rheden. 2.4. Blijkens de schenkingsakte hebben de geërfden in 1921 enkele percelen grond, waaronder het Rozendaalse Veld, onder voorwaarden geschonken aan de gemeente Rheden. In de schenkingsakte is een aantal individuele rechten voor de geërfden opgenomen. Ingevolge artikel 5 van de schenkingsakte beschikken de geërfden over het recht om plaggen en heide van de geschonken gronden, gelegen ten noorden van de lijn genoemd in artikel 2, te blijven halen. Ingevolge artikel 2 loopt deze lijn van de noordelijke grens der Rosendaalsche zandverstuiving naar de noordelijke grens der Worth-Rhedensche zandverstuiving. De Afdeling stelt op grond van de stukken vast dat deze gronden niet behoren tot het gebied waarop de onderhavige vergunning betrekking heeft. [appellanten] hebben dit ter zitting erkend. In artikel 5 van de schenkingsakte wordt verwezen naar artikel 14 van het huishoudelijk reglement, zoals is vastgesteld op 11 maart 1902. Dit laatste artikel maakt deel uit van de schenkingsakte. Hierin is bepaald dat ingezetenen van het dorp Velp voorts het recht hebben op de heide te werken, heide en heideplaggen te halen en grind te graven, doch alles uitsluitend achter de Boersche Allee. Ter zitting is komen vast te staan dat ook deze gronden niet behoren tot het gebied waarop de onderhavige vergunning betrekking heeft. Daarnaast hebben de geërfden ingevolge voornoemd artikel 14 het recht zand te halen en te graven, doch alleen op die plaatsen die de Commissie van Beheer hiervoor aanwijst. Ter zitting hebben [appellanten] verklaard dat er op grond van dit artikel geen gebieden zijn aangewezen door de Commissie van Beheer voor het halen en graven van zand. Nu gelet op het voorgaande de individuele rechten die op basis van de schenkingsakte aan de geërfden zijn toegekend niet gelden in het gebied waarop de onderhavige vergunning betrekking heeft en evenmin is gebleken dan deze rechten anderszins worden geraakt door de vergunning, leveren deze rechten geen rechtstreeks bij het primair besluit betrokken belang op. Voorts brengt de enkele omstandigheid dat afspraken zijn gemaakt tussen de gemeente Rheden en de Commissie van Beheer omtrent het voeren van overleg en het beheer van het Rozendaalse Veld, wat hier verder ook van zij, evenmin met zich dat de individuele geërfden als belanghebbenden bij het primair besluit dienen te worden aangemerkt. 2.5. De conclusie is dat [appellanten] niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het primair besluit. Hieruit volgt dat het college [appellanten] ten onrechte in hun bezwaar heeft ontvangen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal het bezwaar van [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. 2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 juli 2008, kenmerk 2007-018355; III. verklaart het bezwaar van [appellanten] niet-ontvankelijk; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 juli 2008; V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Broekman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009 12-575.